Dit is de eerste in een serie blogs waarin ik het fenomeen gepersonaliseerd leren nader onder de loep neem. De basis voor deze blogs is gelegd in het rapport van de National Education Policy Center van de University of Boulder, Colorado (NECP). Het rapport, geschreven in de Amerikaanse context is, waar nodig, vertaald naar de Nederlandse context.

Inleiding

De laatste jaren is er een trend zichtbaar naar gepersonaliseerd leren, zoals blijkt uit de opkomst (en ondergang) van de iPad scholen, de opmars van de Zweedse commerciële ‘Kunskapsskolan’ en het zopas verschenen onderwijspact, waarin gepersonaliseerd onderwijs is terug te vinden  als ‘maatwerk’ en ‘de mogelijkheden van digitalisering’. Een trend die wordt aangewakkerd door filantropische instellingen, de lobby van de tech-industrie, marketing door derden die de onderwijsmarkt willen betreden, en een beleidsarme omgeving die weinig beperkingen oplegt.

De analyse van het NECP benoemt:

  • de twijfelachtige onderwijskundige aannames die ingebouwd zijn in wijdverspreide applicaties;
  • het eigenbelang van de tech-industrie;
  • de serieuze risico’s voor de privacy van leerlingen;
  • een gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing.

Didactisch handelen ingebed in moderne gepersonaliseerde leeromgevingen legt de nadruk op de individuele behoeften en interesses van de leerlingen. Het is een manier van denken over lesgeven en leren die al heel lang rondgaat. In feite zijn de huidige pogingen om gepersonaliseerd leren te implementeren een afspiegeling van de populaire onderwijskundige waarden aan het begin van de twintigste eeuw, inclusief het efficiënter maken van het leren in termen van tijd en inspanning van de leerlingen en het aansluiten bij hun interesses.

Nu, honderd jaar later, stellen voorstanders van hightech digitale producten dat die producten traditionele klaslokalen kunnen transformeren in responsieve leeromgevingen die kinderen helpen hun persoonlijke leerdoelen te realiseren.

Ongetwijfeld voelen veel goedwillende leraren zich aangetrokken tot en zijn ze enthousiast over de kindgerichte beloftes die worden gedaan door de diverse aanbieders van gepersonaliseerd leren. Helaas wijst de analyse erop dat de goede bedoelingen en het harde werk van deze leraren waarschijnlijk overschaduwd zullen worden door de harde zakelijke belangen die het gepersonaliseerde leerlandschap domineren. Bedrijven hebben jarenlang gezocht naar manieren om het onderwijs te transformeren van een kostenpost naar een winstpost. Gepersonaliseerd leren, in het bijzonder digitaal gepersonaliseerd leren met zijn voorverpakte curricula, toetsen en voortdurende gegevensverzameling, is momenteel het voor de hand liggende terrein voor de winstgroei en de controle van bedrijven over het onderwijsaanbod.

Didactisch gezien kunnen de digitale producten die bedrijven op de markt brengen als een integraal onderdeel van gepersonaliseerd leren, de keuzevrijheid van leraren beperken om boeiende en onderwijskundig goed onderbouwde leerervaringen aan te bieden. Deze subtiele ondermijning van de vrijheid van leraren om hun eigen didactische keuzes te maken, leidt ertoe dat de didactische aanpak wordt bepaald door leveranciers en programmeurs, wat in feite neerkomt op het privatiseren van onderwijskundige beslissingen.

Digitale producten hebben ook de neiging om enorme hoeveelheden data te verzamelen die de privacy van leerkrachten en leerlingen in gevaar kunnen brengen. Om de bedreigingen te begrijpen die gepersonaliseerd leren met zich meebrengt, is het nuttig om de historische achtergrond van de beweging te begrijpen, de belangrijkste aannames te identificeren, de rol en de mogelijke effecten van de huidige digitale technologieën te onderzoeken en het wetenschappelijke bewijs met betrekking tot de effectiviteit van gepersonaliseerd leren in ogenschouw te nemen.

Door rekening te houden met deze factoren kunnen scholen en leraren de producten die op de markt komen beter evalueren en tot betere besluiten komen.

De historische context van gepersonaliseerd leren.

Vroege pogingen om het onderwijs te individualiseren zijn voorlopers van de huidige gepersonaliseerde leerinitiatieven. Toen, net als nu, streefden opvoeders ernaar om kinderen te voorzien van onmiddellijke feedback en interessante, gepersonaliseerde onderwijsmaterialen. Ze probeerden ook de arbeidsintensieve taken van het stampen, toetsen en nakijken weg te nemen om op die manier leraren meer ruimte te bieden om zinvol met de kinderen bezig te zijn. Het geïndividualiseerde onderwijs probeerde deze doelen vaak te verwezenlijken, door de leerlingen in staat te stellen om zelfstandig door te werken met gestroomlijnde materialen en toetsen.

In de jaren twintig van de vorige eeuw kwam geïndividualiseerde instructie erop neer dat leerlingen zelfstandig in werkboeken werkten en toetsen maakten. Het “Winnetka-leerplan” omvatte bijvoorbeeld: zelf-instructie door middel van werkboeken met correctie pagina’s; diagnostische toetsen om te bepalen welke leerdoelen en -taken de leerlingen moesten oppakken; toetsen waarmee de leerlingen konden bepalen of ze klaar waren om door de leraar te worden getoetst; en een eenvoudig registratiesysteem om de vooruitgang van de individuele leerlingen te volgen.

De eerste echte ‘onderwijsmachine’ werd in 1928 gepatenteerd; de uitvinder, Sidney L. Pressey, beschreef het als “een eenvoudig apparaat dat tests met scores produceert en ook nog lesgeeft.” Hij riep op tot een “industriële revolutie” in het onderwijs waarin “de onderwijskunde en de vindingrijkheid van de onderwijstechnologie [zouden] samengaan om de schromelijk inefficiënte en onhandige procedures van het conventionele onderwijs te moderniseren”. Als hij zich de educatieve toekomst voorstelt, voorspelt hij dat scholen uiteindelijk veel arbeidsbesparende apparaten bevatten die leerlingen en hun leraren zouden bevrijden van “didactisch gedoe en incompetentie “

In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw promootte B.F. Skinner een onderwijsmachine die gebaseerd was op zijn theorie over positieve bekrachtiging. Skinner’s machine presenteerde logisch georganiseerde informatie in uiterst kleine stappen. Na elke stap moesten de leerlingen antwoorden geven op vragen over de informatie die ze net hadden gelezen voordat ze verder konden gaan met de volgende stap. Skinner betoogde dat door dit proces de leerlingen herhaaldelijk succeservaringen zouden hebben, wat hun gedrag positief zou versterken en hen zou motiveren om door te gaan met leren. Skinner noemde zijn aanpak “geprogrammeerde instructie”.

Pressly en Skinner beweerden consequent dat hun respectieve benaderingen drie voordelen boden ten opzichte van de standaard schoolpraktijk: leerlingen zouden onmiddellijk feedback krijgen op hun antwoorden, in hun eigen tempo werken en meer persoonlijke aandacht krijgen van hun leraren. Beiden gingen er ook van uit dat het de vaardigheid van een leerling om het juiste antwoord op een vraag te geven, aantoonde dat hij/zij competent was en dus had “geleerd “.

In het volgende deel worden de aannames besproken die aan gepersonaliseerd leren ten grondslag liggen.

Deel 2 vind je hier.


Vertaald en samengevat door Jan Tishauser

Link naar het oorspronkelijke brief: http://bit.ly/NEPCpers