Je komt het soms tegen: in een discussie op twitter word je erop gewezen dat je als leraar, consultant of journalist niet in de positie bent om het beter te weten dan een persoon met een serie indrukwekkende titels, publicaties en posities. Zij heeft de kwalificaties, een doctorstitel, publiceert onderzoek, spreekt op congressen enzovoorts.

Ze doet een beroep op haar gezag. Het kan bijvoorbeeld de volgende vorm aannemen:

Stelling: De gezaghebbende autoriteit heeft op onderzoek gebaseerde redenen om aan te nemen dat X waar is over aanvankelijk leesonderwijs.

Conclusie: Willekeurige twitteraars begrijpen onderzoek niet zo goed, maar hebben goede redenen om te geloven dat de stelling waar is omdat hier een autoriteit spreekt.

Gevolg: Willekeurige twitteraars denken dat X wordt ondersteund door onderzoek.

In ‘When Can You Trust the Experts’ heb ik een argumentatie op basis van gezag uitgebreider besproken, maar hier volgt een beknopte versie.

Als je Iets voor waar aanneemt omdat iemand anders het ook gelooft, in plaats van om bewijs te vragen en het te evalueren, dan loop je het risico om ofwel lui ofwel goedgelovig over te komen. We onderwerpen ons echter voortdurend aan het gezag van anderen. Als ik naar mijn dokter ga, vraag ik niet om een bewijs dat de behandelingen die hij mij voorschrijft effectief zijn, en als een architect een nieuw dakterras voor mijn huis ontwerpt, vraag ik niet om een bewijs dat deze het gewicht van mijn barbecue en tuinmeubilair kan dragen. Ik geloof wat ze me vertellen omdat ik ze als gezaghebbend beschouw.

Ik denk niet dat onderwijsonderzoekers met een dergelijke gezag kunnen spreken. Er zijn naar mijn mening twee belangrijke verschillen tussen een arts (of architect, of accountant, of elektricien, etc.) en een onderwijsonderzoeker.

Ten eerste ken ik gezag toe aan iemand die door een betrouwbare instantie is gescreend. Ik weet dat je de wet overtreedt als je de geneeskunde beoefent zonder daartoe bevoegd te zijn. Ik heb de zaak niet onderzocht, maar ik heb geen reden om te denken dat de accrediterende instanties hun werk niet goed doen. Daarnaast presteren de meeste professionals die ik inhuur, naar verwachting.

Onderwijsonderzoekers daarentegen hebben geen accreditatie van een geloofwaardige autoriteit. Iedereen kan de titel “onderwijsonderzoeker” dragen. Daarom verwijzen we naar de kentekenen van autoriteit, zoals academische graden, opleidingen en publicaties; die zeggen stilzwijgend: “mensen met expertise denken dat ik ook een expert ben”, hetgeen uiteraard een circulaire redenering is.  Soms verwijzen onderzoekers naar televisie -, radio – en andere publieke optredens. Dat heet “sociaal bewijs”, wat neerkomt op “andere mensen denken dat ik de moeite waard ben om naar te luisteren”.

Het probleem is dat deze verwijzingen niet erg betrouwbaar zijn. De markt is bezaaid met verkopers van slangenolie die een graad hebben behaald, waarvan er enkele artikelen in “peer-reviewed” tijdschriften hebben gepubliceerd. Zoals de lezers van deze blog weten, is “peer review” geen garantie voor de hoge kwaliteit van een publicatie.

Maar er is een tweede, belangrijker verschil tussen onderwijsonderzoekers en professionals waarvan men gemakkelijk het gezag aanvaardt. Die andere vakgebieden beschikken over meer geaccepteerde waarheden.

Als ik een elektricien laat uitzoeken waarom de stop van mijn woonkamer blijft doorslaan, dan besef ik dat hij min of meer even bekwaam is om een diagnose te stellen en de schade te repareren als elke andere erkende elektricien. Wat ik niet verwacht is dat hij heel andere – misschien wel totaal afwijkende – ideeën zou kunnen hebben over hoe elektriciteit werkt en hoe je een huis moet bedraden dan iemand anders die ik misschien gebeld zou hebben.

Onderwijsonderzoekers spreken niet met één stem, en dat maakt het moeilijk te verwachten dat een beroep op hun gezag zal werken, omdat het dan deze vorm aanneemt:

Stelling 1: X zegt dat als het gaat om aanvankelijk leesonderwijs, wetenschappelijk onderzoek suggereert dat “Y” waar is.

Stelling 2: Willingham zegt dat als het gaat om aanvankelijk leesonderwijs, wetenschappelijk onderzoek suggereert dat “niet Y” waar is.

Conclusie: Willekeurige twitteraars hebben evenveel reden om aan te nemen (op basis van de geloofsbrieven van X en Willingham) dat Stelling 1 en Stelling 2 waar zijn.

Gevolg: ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?

We kunnen een argumentatie niet volgen als even gezaghebbende experts het niet met elkaar eens zijn.

Een deel van het probleem is dat mensen die een beroep op hun gezag doen, de probleemstellingen vaak benaderen met verschillende vooronderstellingen en opvattingen over wat bewijs is, en wat het betekent om iets te weten.  Dat komt het duidelijkst naar voren als we een heel andere opleiding hebben gehad. Cognitieve psychologen en pedagogen richten zich op aspecten van het onderwijs die elkaar grotendeels niet overlappen en je zult van beide disciplines een aantal beoefenaren aantreffen in de meeste onderwijsfaculteiten, met overeenkomende geloofsbrieven.

Ik heb eerder betoogd dat onderwijsonderzoekers zich een dienst zouden bewijzen als we onze aannames explicieter zouden maken, evenals de beperkingen van de gereedschappen in onze analytische gereedschapskist – welke vragen kunnen we met onze methoden beantwoorden, en welke problemen kunnen we niet oplossen? Ik denk dat u dat niet vaak genoeg tegenkomt.


Vertaald en bewerkt door Jan Tishauser

Het oorspronkelijke blog van Daniel Willingham is hier te vinden: bit.ly/wietegeloven