Toetsing getoetst
Jan Tishauser, Voorzitter researchED Nederland.
Stichting Spaarnesant in Haarlem neemt de doorstroomtoets alleen af als ouders daarmee instemmen. Het argument dat de stichting aanvoert, is dat het een ‘idioot middel is dat leerlingen onderling vergelijkt’.
De inspectie reageert onmiddellijk met de mededeling dat de wet glashelder is en dat zij maatregelen overweegt.
In dit artikel zal ik proberen om de discussie in een breder perspectief te zetten, waarbij ik de standpunten van het schoolbestuur en de inspectie tegen elkaar afweeg.
Het standpunt van het schoolbestuur is om allerlei redenen te begrijpen en te rechtvaardigen, zowel vanuit de Nederlandse toetspraktijk als vanuit de bredere maatschappelijke vragen over de kwaliteit van het onderwijs en de rol van het onderwijs in het terugdringen van de kansenongelijkheid.
Een fundamenteel probleem bij gestandaardiseerde toetsen is het gebruik van psychometrische methodes. Deze methodes, die ook worden gebruikt bij bijvoorbeeld IQ-tests, vergelijken leerlingen altijd met hun leeftijdsgenoten. Het systeem verdeelt leerlingen over vijf niveaus, waarbij in elk niveau precies 20% van de leerlingen moet vallen. Dit betekent dat een kind altijd in een bepaalde categorie wordt ingedeeld, ongeacht de werkelijke beheersing van de leerstof. Een leerling die gedurende de hele schoolloopbaan in niveau III valt, lijkt daardoor geen vooruitgang te boeken.”Het systeem is zo ingericht dat 20% van de leerlingen altijd in niveau I valt; 20% in niveau II; 20% in niveau III; 20% in niveau IV en 20% in niveau V. Met andere woorden: het systeem is zo ingericht dat een kind altijd in een vakje wordt gedrukt en als hij of zij gedurende de hele schoolloopbaan in vakje III valt, dan lijkt het net of het kind niets is opgeschoten.
Er zijn verschillende bezwaren tegen dit systeem:
- Het geeft geen inzicht in de werkelijke vaardigheden van leerlingen.
- Het veroorzaakt onnodige zorgen bij ouders en leerlingen die ‘laag’ scoren maar wel voldoende vaardig zijn.
- Het kan een algemene daling van het onderwijsniveau maskeren.
- Het stimuleert competitie in plaats van individuele groei en beheersing.
- Het kost veel onderwijstijd: Nederlandse leerlingen maken ongeveer 40 toetsen op de basisschool.
In 2002 is het LeerlingVolgSysteem (door Paul van Meenen ooit aangeduid als het leerling vervolgsysteem) wettelijk verplicht gesteld. Helaas is hier sprake van goede bedoelingen met een averechts effect.
Het Centraal Eindexamen kent vergelijkbare problemen. De scores worden zodanig gekalibreerd dat het gemiddelde net onder het cijfer 7 ligt. Als leerlingen worden beoordeeld op wat ze daadwerkelijk hebben geleerd, zou het gemiddelde boven de 8 moeten liggen. Een beter systeem zou uitgaan van absolute beheersingsdoelen: wat moet een leerling kunnen, en beheerst de leerling dat?”
Zo werkt ook de doorstroomtoets: de ruwe scores (de goede antwoorden die een kind heeft gegeven) worden omgezet naar een standaardscore; een wisseltruc. Nu is niet langer het echte beheersingsniveau van een kind in beeld maar de vergelijking van een kind met alle andere kinderen.
Zo kan het gebeuren dat uit beheersingstoetsen in het voortgezet onderwijs blijkt dat de kinderen die de hoogste scores in het vmbo halen net zo scoren als de kinderen die het laagst scoren in het VWO. Die twee groepen hadden net zo goed omgewisseld kunnen worden. Bij het maken van de doorstroomtoets is de vraag of uw kind genoeg bagage heeft om het VWO te bezoeken niet aan de orde. Er wordt alleen gekeken naar de plek van uw kind in vergelijking met andere kinderen.
Een breder probleem is dat Nederland sowieso te vroeg selecteert. Kinderen ontwikkelen zich nog enorm tussen hun 11de en 15de levensjaar. Als je vroegtijdig selecteert, dan loop je het risico dat je sommige leerlingen benadeelt door ze te remmen in hun ontwikkeling omdat ze minder worden uitgedaagd. Andere leerlingen worden juist bevoordeeld.
De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) adviseert Nederland sinds 2012 om de vroege selectie op 12-jarige leeftijd te heroverwegen. In opeenvolgende rapporten (2016, 2018, 2022) heeft de organisatie deze aanbeveling versterkt. Uit hun analyses blijkt dat vroege selectie een negatief effect heeft op de onderwijskansen van leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus.”
En het standpunt van de inspectie dan? We hebben in Nederland nu eenmaal te maken met een glasheldere wet en daar moet iedereen zich aan houden; toch?
Op het eerste gezicht een duidelijk standpunt waar weinig op af valt te dingen. Bij de rechter zal echter blijken dat het standpunt van de inspectie en de Nederlandse wetgeving op gespannen voet staan met internationale verdragen waaraan Nederland zich heeft gebonden. De Nederlandse rechter kan gek genoeg niet toetsen aan de grondwet, maar wel aan internationale verdragen. Wat zeggen die hierover? Laat ik eens een korte opsomming geven:
VN-Kinderrechtenverdrag:
- Artikel 3 stelt dat het belang van het kind voorop moet staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan
- Artikel 28 en 29 benadrukken het recht op onderwijs dat gericht is op de optimale ontwikkeling van elk kind
Het vroege selectiesysteem en de grote hoeveelheid toetsen kunnen worden gezien als strijdig met deze uitgangspunten, omdat ze niet primair het belang van het kind dienen
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens:
- Protocol 1, Artikel 2 waarborgt het recht op onderwijs.
De vraag is of een systeem dat al op 12-jarige leeftijd selecteert dit recht voldoende waarborgt. Met name omdat deze vroege selectie vaak sociaaleconomische ongelijkheid versterkt.
UNESCO Verdrag tegen Discriminatie in het Onderwijs:
Dit verdrag verplicht staten om discriminatie in het onderwijs tegen te gaan;
het Nederlandse systeem wordt bekritiseerd omdat het kansenongelijkheid in stand houdt.
Vooral kinderen uit sociaaleconomisch zwakkere milieus worden benadeeld door vroege selectie.
Het systeem is vooral problematisch omdat:
- het kinderen op zeer jonge leeftijd in verschillende niveaus indeelt;
- de toetscultuur veel druk legt op jonge kinderen;
- het onvoldoende rekening houdt met verschillen in ontwikkelingstempo;
- het de mogelijkheden voor latere opstroom beperkt;
- het bestaande maatschappelijke ongelijkheden vergroot;
Dit betekent niet dat het systeem direct in strijd is met deze verdragen, maar er zijn serieuze vragen over de verenigbaarheid van bepaalde aspecten met de fundamentele rechten van kinderen.
Kortom: de inspectie (en de wetgever) heeft wat uit te leggen bij de rechter.
Wat hier eigenlijk misgaat, is het ondoordacht maken van beleid en wetgeving op grond van goede bedoelingen. Er is geen politicus, beleidsmaker of bestuurder in Nederland die er bewust op uit is om de kwaliteit van het onderwijs om zeep te helpen of om het lerarentekort te verergeren. Toch bereiken we met:
- de invoering van gestandaardiseerde toetsen;
- het instandhouden van de te vroege selectie;
- het verplicht stellen van een leerlingvolgsysteem;
- het hanteren van een toezichtkader dat wel de kwaliteit van het proces in scholen bewaakt, maar niet toeziet op de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs
precies deze ongewilde effecten.
Jan Tishauser.