Elke drie jaar rapporteert de OESO over de prestaties van leerlingen op het gebied van wiskunde, lezen en wetenschap in tientallen landen. Voluit heet dit project: ‘Programme for International Student Assessment’ (PISA). Ze kiezen telkens één onderwerp waar ze zich in detail op richten. Dit jaar was het de beurt aan het lezen; het is voor eerst sinds 2009 dat lezen die extra aandacht krijgt.
Het PISA-rapport stelt vast dat de wereld sinds 2009 volop in beweging is. Een groot deel van de leesactiviteiten van kinderen en volwassenen vinden tegenwoordig online plaats. Omdat er steeds meer zorgen zijn over ‘fakenews’ is daar ook aandacht aan besteed. PISA 2018 heeft op deze veranderingen geanticipeerd door meer computergestuurde leestaken te introduceren die ontworpen zijn om ‘gebruik te maken van de voordelen van computergestuurde tests en die een afspiegeling zijn van de nieuwe situaties waarin leerlingen hun leesvaardigheden in het echte leven toepassen’. Bij de tests in 2009 waren er enkele ‘elektronische leesopdrachten’, zoals ze toen werden genoemd, maar deze waren optioneel. (Er waren ook digitale opdrachten in 2015, maar deze waren niet nieuw en niet specifiek ontworpen voor digitale verwerking).
Dit soort toetsvragen stelt ons in staat om de hypothese van de ‘‘digital native’ te onderzoeken, namelijk dat jongeren bijzonder bedreven zijn in het navigeren in online omgevingen omdat ze er mee opgegroeid zijn.
Leerlingen presteerden niet bijzonder goed op de elektronische leestaken in 2009. Eén opdracht hield in dat leerlingen de eerste tien items van een zoektocht naar roomijs op het internet bekeken en de volgende vraag beantwoordden: Je wilt weten of roomijs deel kan uitmaken van een gezonde voeding. Welk zoekresultaat is het meest geschikt om een accuraat advies te geven? Alleen de eerste vier resultaten werden getoond, waardoor de leerlingen naar beneden moesten scrollen om de rest te lezen.
Slechts één derde van de leerlingen had deze vraag goed.
In een artikel over de opdrachten uit deze toets concludeerden twee onderzoekers dat:
De meeste 15-jarige leerlingen niet weten hoe ze moeten beginnen met het evalueren van materiaal dat ze op het internet tegenkomen. Er zijn veel aanwijzingen dat een meerderheid van de leerlingen het eerst kijkt naar relevantie of afgaat op de eigen interesse, in plaats van te kijken naar de betrouwbaarheid van de bron.
Maar goed, de opdrachten in 2009 waren optioneel en we zijn nu 10 jaar verder. Leerlingen brengen tegenwoordig veel meer tijd door op het internet. De huidige PISA-meting bevat hierover zelfs gegevens, waaruit blijkt dat de tijd die op het internet wordt doorgebracht, is veranderd tussen 2012 en nu. Het verschil met 2012 ziet er zo uit:
46 minuten meer tijd doorgebracht op het internet tijdens schooluren.
Na schooltijd 67 minuten meer tijd doorgebracht op het internet.
73 minuten meer tijd doorgebracht op het internet op elke weekenddag.
Uiteraard is ‘tijd doorgebracht op het internet’ een categorie die veel dingen kan omvatten, maar wellicht heeft deze extra tijd online geleid tot een verbetering van de online leesvaardigheid van leerlingen.
De resultaten laten echter zien dat leerlingen het op veel van de vaardigheden die PISA het meest relevant acht voor het moderne online lezen, niet zo goed hebben gedaan. In hun eigen woorden: ‘minder dan 1 op de 10 leerlingen in OESO-landen was in staat om een onderscheid te maken tussen feit en mening’. Bovendien gaat het bij veel van de nieuwe vragen om het interpreteren van informatie uit meer dan één tekst en het ordenen en sorteren van meningsverschillen tussen die teksten. Ook hier hebben de studenten het niet bijzonder goed gedaan.
Een voorbeeld van een van de taken illustreert dit. Studenten kregen drie online teksten over het eiland Rapa Nui (Paaseiland). Aan hen werd gevraagd om de verschillen tussen de standpunten van de auteurs te identificeren. Zij konden, zoals te zien is op de afbeelding, tussen de drie artikelen heen en weer klikken.
Hoewel PISA de resultaten-analyse op vraagniveau nog niet heeft vrijgegeven, melden ze dat het goed beantwoorden van deze vraag overeenkomt met een niveau 5: slechts 8,7% van de leerlingen beantwoordt zo’n vraag goed. (Overigens is deze vraag ook een voorbeeld van een vraag met beperkte antwoordmogelijkheden die zeer uitdagend is).
Het zou heel goed kunnen dat dit gewoon bijzonder uitdagende vragen zijn waar zowel leerlingen als volwassenen moeite mee hebben. Het blijft de vraag of dit soort digitale opdrachten wel de juiste manier zijn om leesvaardigheid te toetsen en wat dit betekent voor de manier waarop we leesvaardigheid onderwijzen. Ik zal in een volgende blog onderzoeken wat de PISA-gegevens ons nog meer hierover vertellen.
De impact van technologie op het onderwijs is ook het onderwerp van Daisy Christodoulou’s nieuwe boek, Teachers vs. Tech, dat volgend jaar door Oxford University Press zal worden gepubliceerd.
Deze blog is geschreven door Daisy Christodoulou (@daisychristo). De originele blog is hier te vinden: http://bit.ly/DIGIPISA
Vertaald en bewerkt door Jan Tishauser.