De Aftrap

Het is altijd een eer als je de aftrap mag doen; in dit geval voor het gastblog in onze nieuwsbrief. Maar ik vind het ook wel een beetje spannend, omdat met de aftrap ook de toon wordt gezet en over die toon wil ik het graag hebben. Jaren geleden schreef ik mijn eerste blogje over ‘evidence based’ onderwijs met de centrale boodschap dat als we nu maar eens gewoon gingen doen wat onderzoekers hadden aangetoond, we dan vanzelf de onderwijskwaliteit omhoog zouden zien schieten. Tja, ik ben nu eenmaal altijd gevoelig geweest voor de boodschap dat er een wondermiddel beschikbaar is.

Ik heb op 21 april het symposium en de oratie van Gino Camp bijgewoond naar aanleiding van zijn benoeming tot hoogleraar effectieve didactiek en op 10 mei was ik aanwezig bij ‘De Staat van het Onderwijs’. Ik wil hier graag mijn persoonlijke indrukken van deze bijeenkomsten met jullie delen. Laten we beginnen met ‘De Staat van het Onderwijs’.

De Staat van het Onderwijs

Helaas moeten we voor het derde jaar achtereen vaststellen dat het niet goed gaat met de basisvaardigheden. Wat mij op deze dag erg opviel, was dat zowel de inspectie als de ministers ervoor waakten om met een beschuldigende vinger te wijzen; deze toon beviel mij in ieder geval wel. De boodschap die de hoofdinspecteur, Alida Oppers, ons meegaf: ‘It takes a country to educate a child’ sprak me ook aan; we moeten het met zijn allen doen.

Ik heb een aantal sessies bezocht, en al was de keuzestress minder groot dan op een researchED-congres, hier gold ook, dat je niet overal bij kunt zijn. Mijn keuzes vielen op een presentatie van Hannah Bijlsma en Eveline de Zeeuw over de (ervaren) staat van beginnende leraren; een sessie over curriculumonderzoek en -ontwikkeling, van Gerdineke van Silfhout en Sanne Veldhuis en tenslotte een sessie van Adrie Visscher en Hannah Bijlsma over wanneer professionalisering zin heeft.

De Beginnende Leraar

Er vielen mij een paar dingen op in deze sessies. In de eerste sessie bleek dat leraren zich wel goed voorbereid voelen als het gaat om algemene didactiek, maar minder goed als het gaat om vakdidactische vaardigheden. Eerlijk gezegd denk ik niet dat we van lerarenopleidingen kunnen verwachten dat zij daarin een goede basis kunnen leggen. Je vakdidactische vaardigheid is namelijk iets dat nauw samenhangt met de context waarin je lesgeeft: de ouders, de school, de leerlingen en het curriculum binnen de school. In die context bouw je je vakdidactische expertise op. In een nieuwe werkomgeving merk je dat ‘dingen’ opeens niet meer werken. Zelfs de volgende dag in een andere klas kom je soms voor verrassingen te staan. Het ‘lezen’ van de context is iets dat geen enkele opleiding je mee kan geven.

Het Curriculum

In de sessie curriculumonderzoek en -ontwikkeling werd ik aangenaam verrast door de manier waarop het SLO nu werkt aan het formuleren van de onderwijsdoelen. Enerzijds veel concreter, maar niet zo gedetailleerd, dat er voor de school en de leraar geen ruimte overblijft. Dit gaat beslist de goede kant op. Ik betreur wel dat zaken als burgerschap en digitale vaardigheden onder de basisvaardigheden worden geschaard. In mijn ogen is er weinig tijdsbesef: des te meer tijd we steken in zaken die niets uit te staan hebben met basisvaardigheden; des te minder tijd hebben we voor de werkelijke basisvaardigheden. Laten we wel beseffen dat onze leerlingen in het po en het vo en onze studenten in het wo de langste school-/collegejaren van de hele wereld hebben, terwijl daarvan niets terug te zien is in de leeropbrengsten. Landen die op de PISA-ranking hoger staan dan Nederland blijken gemiddeld twee keer zoveel wekelijkse lestijd in de basisvaardigheden te steken terwijl zij zonder uitzondering een kortere schoolweek/-jaar hebben.

De simpele waarheid die maar niet door wil dringen is dat we keuzes moeten maken en onze leraren en kinderen niet moeten overvragen. Leraren hebben meer ontwikkel- en voorbereidingstijd nodig en kinderen hebben meer leertijd nodig voor de dingen die er echt toe doen. Naar mijn mening moeten we als maatschappij minder vragen van het onderwijs en als onderwijsprofessionals niet bereid zijn om op elke nieuwe vraag in te gaan.

Onderwijsonderzoek

Zowel tijdens het symposium op de OU van Gino Camp als tijdens de sessie van Hannah Bijlsma en Adrie Visscher werd duidelijk dat er niet alleen een probleem is met de kwaliteit van het onderwijs in de basisvaardigheden, maar dat er ook een probleem is met de kwaliteit van het onderwijsonderzoek. Bijlsma en Visscher zagen bij hun zoektocht naar onderzoek over effectieve professionalisering van leraren, dat veel onderzoek van matige kwaliteit was en dat als je strenger ging selecteren er maar weinig onderzoek overbleef met effectgroottes groter dan 0,1. Adrie Visschers opmerking dat ook kleine verbeteringen de moeite waard zijn, was in mijn ogen de belangrijkste conclusie in deze sessie.

Symposium en Oratie Gino Camp

Eén van de verrassende eyeopeners die ik meekreeg op het symposium van Gino Camp was dat het meeste onderzoek in de cognitieve/onderwijspsychologie in laboratoriumzettingen was gedaan en niet in de klas. Ik citeer Gino Camp:

“Er wordt veel onderzoek gedaan naar effectief leren, maar nog te weinig in authentieke situaties. Dus: in de klas met de materialen uit het curriculum. Het onderzoek kan en moet nog een stap maken in de richting van de praktijk. Onderwijsonderzoek geeft ons een basis over welke didactiek effectief is, en we weten al veel over hoe leerlingen leren. Maar hoe pas je dat toe in verschillende contexten, in concrete authentieke situaties met de lesmaterialen die de docent voorhanden heeft? En hoe ondersteun je docenten hierbij? Dit soort onderzoek is nog relatief zeldzaam en zullen we in onze leerstoel oppakken.”

We kregen die dag boter bij de vis van onder andere Fieke Ophuis-Cox en Sterre Ruitenberg die in de klas onderzoek doen naar het gebruik van retrieval practice bij het wiskundeonderwijs en het automatiseren van de tafels. Gelukkig blijkt er ook in de klassenpraktijk een positief effect te zijn vergeleken met een meer traditionele aanpak.

Tenslotte

De conclusie die ik trek uit mijn bezoek aan deze conferenties is dat we elke kleine verbetering moeten koesteren. We mogen gerust de lat hoog leggen voor onszelf en onze leerlingen, maar we moeten tegelijkertijd ook keuzes maken die we wellicht te lang hebben ontlopen. Alleen op deze manier kunnen we de kwantitatieve en kwalitatieve problemen waar we nu tegenaan lopen oplossen. Misschien moeten we gewoon een toontje lager inzetten.